Dorien koopt op maandag enkele pakken koekjes.
Nog dezelfde dag eet ze de helft van de koekjes op en geeft er daarna eentje aan haar hond.
Op dinsdag eet ze de helft van de koekjes die van maandag zijn overgebleven. Daarna geeft ze er weer eentje aan de hond.
Op woensdag en donderdag doet ze hetzelfde. Dus eerst zelf de helft van de overgebleven koekjes eten en daarna er eentje aan de hond geven. Hierna is op donderdag alles op.
Op donderdag eet ze 1 koekje, net als de hond.
Dorien kocht op maandag ........ koekjes.




30 



anders
(Een som van Jacques Schopman.)
Op donderdag eet ze 1 koekje. Dat is de helft van wat er op woensdag overbleef. Woensdag bleven er 2 koekjes over.
Voordat de hond woensdag zijn koekje kreeg, waren er nog 3.
Dat is de overgebleven helft van waar ze woensdag mee begon.
Aan het begin van de woensdag waren er 6 koekjes.
Voordat de hond dinsdag zijn koekje kreeg, waren er nog 7.
Dat is de overgebleven helft van waar ze dinsdag mee begon.
Aan het begin van de dinsdag waren er 14 koekjes.
Voordat de hond maandag zijn koekje kreeg, waren er nog 15.
Dat is de overgebleven helft van waar ze maandag mee begon.
Ze begon met 30 koekjes.
Ter controle:
ma: 30 : 2 – 1 = 14 over
di: 14 : 2 – 1 = 6 over
wo: 6 : 2 – 1 = 2 over
do: 2 : 2 – 1 = 0 over

Zie ook de pagina
Gemengde bewerkingen.