Karel heeft een aantal bankbiljetten van 50, 20, 10 en 5 euro.
Van elke soort maakt hij een stapeltje.
De aantallen verhouden zich als 1 : 2 : 4 : 8, gerekend van het bankbiljet met de hoogste waarde tot het bankbiljet met de laagste waarde.
De vier stapeltjes zijn samen 5100 euro waard.
Het stapeltje met briefjes van 10 euro bestaat uit ........ bankbiljetten.
(Vul een geheel getal in.)
120 anders
(Een som van Henk van Huffelen.)
Als het eerste 'stapeltje' bestaat uit 1 briefje van 50 euro, heeft Karel in totaal
1 x 50 euro + 2 x 20 euro + 4 x 10 euro + 8 x 5 euro = 170 euro.
De totale waarde is 5100 euro.
5100 : 170 = 30
De aantallen zijn daarom 30, 60, 120 en 240.
Er zijn 120 tientjes.
Controle:
30 x 50 euro + 60 x 20 euro + 120 x 10 euro + 240 x 5 euro = 5100 euro.
Zie ook de pagina
Verhoudingen.